48
Eerst was er alleen donkere leegte. Toen kwamen de eerste herinneringen terug. Flarden van gedachten die als beschonkenen door haar hoofd wankelden. Ze klonken als de echo van haar eigen stem.
Geen krassen.
Ogenblikje graag, ik kom naar beneden.
Wie is daar?
De donkere stationcar.
De schim.
Vooral de herinnering aan de schim verontrustte haar, al wist ze niet meer waarom. Er was iets met haar gebeurd, maar wat?
Het denken viel haar oneindig zwaar. Elke gedachte kostte energie die ze niet had. Ze kon niet eens haar ogen opendoen. Haar oogleden deden niet wat ze wilde. Ze waren zo zwaar als lood.
Ik ben zo moe.
Het liefste was ze weer ingedommeld, maar iets weerhield haar ervan. Een waarschuwend instinct dat haar liet weten dat ze nu in geen geval weer mocht inslapen.
Er is iets gebeurd, zei dat instinct. Ik kan het me niet herinneren, maar er moet iets gebeurd zijn. Het moet iets met die droge smaak in mijn mond te maken hebben. Die smaak is walgelijk. Als… als… leer.
Ze wilde slikken en merkte dat er iets in haar mond zat. Toen ze er met haar tong overheen ging, voelde het hard en rond. Toen merkte ze dat het ding niet alleen haar mond vulde, maar over haar hele gezicht zat en in haar mondhoeken schuurde.
Ergens heel dichtbij hoorde ze het gezoem van een vlieg. En toen dommelde ze alsnog weg in het donker.